Een foto van een hand van een oudere man die een formulier invult op een tafel. Aan de overkant zie je de handen van de mensen aan de andere kant van de tafel.

Brondocument: WRM B - thema II.1 – theorie-examen 2a - Lesvoorbereiding

Ingangsdatum: 01-04-2022, versie -

Brondocument: WRM B - thema II.1 – theorie-examen 2a - lesvoorbereiding

Dit brondocument hoort bij het theorie-examen 2a Lesvoorbereiding WRM categorie B.

In dit brondocument zijn leerdoelen inclusief uitleg opgenomen. Het is onderverdeeld in 3 hoofdtaken (1 t/m 3) met verschillende subtaken (1.1, etc.) met een samenvatting voor de duidelijkheid, onderdelen (0.1a), leerdoelen (vetgedrukt, uitleg cursief) en begrippen (cursief).

Je vindt ze in aflopende volgorde in onderstaande titelgroottes.

0 Voorbeeldhoofdtaak

0.1 Voorbeeldsubtaak (met samenvatting)

0.1a Voorbeeldonderdeel

  • Voorbeeldleerdoel

    Voorbeeldleerldoeluitleg
    Begrip: voorbeeldbegrip


Inhoudsopgave


Hoofdtaken

1 Lesplanning op maat maken
2 Didactiseren
3 Organiseren

Toetsmatrijs

4 Toetsmatrijs


1 Lesplanning op maat maken


1.1 Lesprogramma ontwerpen samenvatting

  • De instructeur ordent de te behandelen rij- en oefentaken in een lesprogramma van gemakkelijk naar moeilijk.

  • De instructeur plant een reeks lesactiviteiten waarin leerlingen rijtaken leren op een steeds iets moeilijker/ complexer niveau, en wel voor verschillende onderdelen van de rijtaak.

  • De instructeur geeft bij de voorbereiding van een programma in gedragstermen aan wat leerlingen op tussengelegen momenten en aan het einde van de reeks kunnen.

  • De instructeur hanteert een zodanige opbouw in het programma dat sprake is van afwisseling tussen leren van deeltaken (zoals keren en invoegen) en van de totale rijtaak (zoals rijden van een route van A naar B).

  • De instructeur werkt in de voorbereiding van zijn programma en de afzonderlijke rijlessen, gebruik makend van een instructiekaart, naar de exameneisen toe.

1.1a Ordenen van rij- en oefentaken

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) de juiste volgorde van de te behandelen rij- en oefentaken bepalen.

  • De rijinstructeur kan beschrijven wat een leergang is.

  • De rijinstructeur kan de functie van een leergang benoemen.


    Door rijtaken te ordenen van eenvoudig naar complex, en logisch in opbouw krijgen de leerlingen op tijd de passende onderdelen van de rijtaak aangeboden waar ze op dat moment aan toe zijn.


    Rijomstandigheden maken dat de rijtaak voor de leerling moeilijker of gemakkelijker kan zijn (drukte, weersomstandigheden, zicht, soorten verkeersdeelnemers etc).

    Uitgewerkte ordeningen in rijtaken zoals die van de RIS geven weer wat in verschillende fases van de rijopleiding aan de orde zou moeten komen.


    De leergang heeft in de rijopleiding een kompasfunctie: duidelijk wordt de route van grote en kleine leerstappen waarlangs het lesprogramma leidt tot de te bereiken leerdoelen.

    Begrippen: leergang, rijtaak, oefentaak, rijomstandigheden, lesprogramma, lesactiviteiten, leerdoelen, tussendoel, einddoel.

1.1b Ordenen van lesactiviteiten

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) de juiste volgorde van lesactiviteiten bepalen.

    Als een rijinstructeur ervoor zorgt dat binnen één les de rij-activiteiten oplopen in moeilijkheid, krijgt de leerling de kans steeds iets rijvaardiger te worden.

    Begrippen: leergang, rijtaak, oefentaak, rijomstandigheden, lesprogramma, lesactiviteiten, leerdoelen, tussendoel, einddoel.

1.1c Tussendoelen en einddoelen

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) bepalen welke tussendoelen voorwaardelijk zijn voor het behalen van een einddoel.

    Door einddoelen en tussendoelen te stellen wordt duidelijk langs welke tussenfasen de leerling een (onderdeel van de) rijtaak aanleert.


    Begrippen: leergang, rijtaak, oefentaak, rijomstandigheden, lesprogramma, lesactiviteiten, leerdoelen, tussendoel, einddoel.

1.1d Deeltaken en totale rijtaak

  • De rijinstructeur kan uitleggen waarom in het lesprogramma sprake is van afwisselen tussen leren van deeltaken (keren, invoegen) en leren van de totale rijtaak (rijden van A naar B).


    Afwisseling tussen deeltaken en totale taken zorgt ervoor dat de leerling inziet hoe de verschillende taken met elkaar verband houden. Hierdoor zal hij de opleiding beschouwen als een zinvol geheel en niet als een verzameling losse taken. Hij zal gemotiveerd blijven en zichzelf doelen stellen.


    Begrippen: leergang, rijtaak, oefentaak, rijomstandigheden, lesprogramma, lesactiviteiten, leerdoelen, tussendoel, einddoel.

1.1e Gebruik instructievorderingskaart

  • De rijinstructeur kan het nut van het gebruik van een (digitale) instructievorderingskaart uitleggen.

    Door de vorderingen van een leerling bij te houden op een instructievorderingenkaart wordt duidelijk wat de leerling al weet en kan, wat hij nog moet leren, en welke rij- en oefentaken nog extra aandacht verdienen.


    Begrippen: Instructievorderingenkaart, rijprocedure categorie B.

1.2 Planning aanpassen aan leerlingkenmerken samenvatting

  • De instructeur schat bij leerlingen op basis van het getoonde rijgedrag en leerlingkenmerken na maximaal twee lessen, hoeveel lessen in totaal nodig zullen zijn tot aan het examen.

  • De instructeur plant als onderdeel van het lesprogramma verschillende lesroutes die passen bij de in het programma aan te leren rijtaken en bij de fase van de opleiding.

  • De instructeur past de oorspronkelijke lesroute verantwoord aan wanneer zich plotselinge gebeurtenissen in de weer- of verkeerssituatie voordoen, die veel effect hebben op de rijles (bijvoorbeeld bij sneeuwval) bij een bepaalde leerling.

  • De instructeur stelt voor leerlingen die langzaam vorderen een programma op waarin kleine leerstapjes worden gezet.

  • De instructeur maakt een lesroute en rijopdrachten complexer om deze meer op maat van de snel vorderende leerling te maken.

1.2a Aansluiten bij leerlingkenmerken

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een situatie) bepalen met welke leerlingkenmerk rekening moet worden gehouden.

  • De rijinstructeur kan bepalen welke instructie het best past bij een bepaald leerlingkenmerk.

  • Kan uitleggen wat het belang is van het bepalen van de beginsituatie bij een leerling.

    Tijdens de rijinstructie is het belangrijk rekening te houden met leerlingkenmerken. Op basis van leerlingkenmerken kan maatwerk geleverd worden, bijvoorbeeld in de situatie, instructie en begeleiding.


    Begrippen: Alle leerlingkenmerken, affectieve kenmerken, cognitieve kenmerken, leerbeperkingen, lichamelijke beperkingen, persoonlijkheidskenmerken, intake, feitelijke beginsituatie.

1.2b Passende lesroutes

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een situatie) bepalen welke lesroute past bij de aan te leren rijtaak en fase van de opleiding.


    In de beginfase van de rijopleiding passen routes door rustige gebieden met weinig verkeer of zelfs afgesloten terreinen. In gevorderde fasen zijn routes door drukkere gebieden en complexere omstandigheden meer passend.


    De geschiktheid van een lesroute wordt bepaald door de combinatie van de volgende factoren:

    • Welke taken, deeltaken, scripts staan centraal?

    • Is leerling beginnend, half gevorderd of gevorderd?

    • In welke stadium beheerst hij de rijtaken?

    • Welk rijgedrag laat hij zien in de les? (fouten, zijn informatieverwerking)

    • Wat zijn de kenmerken van de leerling? (leertempo).

    Begrippen: Cognitief-, associatief- & geautomatiseerd beheersingsniveau, foutgedragingen, handelingsscripts.

1.2c Aangepaste route kiezen

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een situatie) bepalen hoe een lesroute aangepast moet worden aan de hand van weer- of verkeerssituaties.

    Uitzonderlijke weer- of verkeerssituaties (storm, hevige sneeuwval, etc.) leiden tot een grotere taakcomplexiteit die mogelijk niet meer past bij het niveau van de leerling. Wanneer de rijinstructeur de route aanpast aan (het niveau van) de leerling, wordt de kans op leren groter.

    Begrippen: Cognitief-, associatief- & geautomatiseerd beheersingsniveau, foutgedragingen, handelingsscripts.

    1.2d Langzaam vorderende leerlingen

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een situatie) bepalen hoe de les aangepast kan worden aan langzaam vorderende leerlingen.

    Door een programma te maken met kleine leerstapjes wordt de (langzame) leerling in de zone van naaste ontwikkeling gebracht. Hierdoor heeft deze een grotere kans op succeservaringen en blijft hij gemotiveerd en ontwikkelt hij zelfvertrouwen.

    De moeilijkheidsgraad van een lesroute hangt af van de rijomstandigheden en de gevraagde rijtaken.

    Vereenvoudigen van lesroutes kan door moeilijke rijomstandigheden te omzeilen of te vermijden.

    Begrippen: Zone van naaste ontwikkeling, motivatie, leerstap, foutgedragingen, taakprocessen.

1.2e Snel vorderende leerlingen

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een situatie) bepalen hoe de les aangepast kan worden aan snel vorderende leerlingen.


    Door een programma te maken met grotere leerstappen en uitdagingen wordt de leerling extra gemotiveerd.

    Moeilijker/uitdagender maken van lesroutes kan door moeilijke rijomstandigheden op te zoeken.


    Begrippen: Zone van naaste ontwikkeling, motivatie, leerstap, foutgedragingen, taakprocessen.

2 Didactiseren

2.1 Instructie voorbereiden samenvatting

  • De instructeur bereidt met behulp van een lesplan een les voor waarin leerlingen kennismaken met alle relevante onderdelen van een (nieuwe) rijtaak.

  • De instructeur geeft bij de voorbereiding van een les in gedragstermen aan wat leerlingen aan het einde ervan kunnen.

  • De instructeur maakt de leerinhoud van de les toegankelijk voor de leerling door ingewikkelde rijtaken of situaties vereenvoudigd voor te bereiden.

  • De instructeur maakt een verantwoorde keuze voor te gebruiken leermiddelen in de auto (situatieschetsen, modellen, videocamera, schematische overzichten van stappen, instructiekaart) waardoor het praktijkleren wordt ondersteund.

  • De instructeur bedenkt per rijtaak, script, vaardigheid een stapsgewijze instructie inclusief ondersteunende aanwijzingen waardoor leerlingen de rijtaak in stappen aanleren.

  • De instructeur stelt verschillende soorten vragen die het leerproces van de leerling ondersteunen.

  • De instructeur bereidt commentaar voor, eventueel thuis, op de door de leerling gemaakte opdrachten. Dit commentaar heeft betrekking op concreet gedrag van de leerling en wordt op een passend moment gegeven.

  • De instructeur zorgt ervoor dat in de les steeds sprake is van een afwisseling tussen het trainen van meer globale taken en meer specifieke taken, zoals deeltaken of taakonderdelen (gas geven, insturen, kijken) en het aanleren van de globale taak.

  • De instructeur maakt bij het kiezen van lesactiviteiten een verantwoorde mix tussen voordoen, uitleg geven en opdrachten geven, zodat leerlingen zowel kijkend, rijdend als hardop denkend aan bod komen.

2.1a Lesplan

  • De rijinstructeur kan de functie van het lesplan benoemen.

  • De rijinstructeur kan de onderdelen van het lesplan benoemen.

    Een lesplan fungeert als een handleiding voor één les, bedoeld als hulpmiddel om naar de lesdoelen toe te werken. In het lesplan worden de doelen, de te gebruiken middelen en materialen en het verloop van lesactiviteiten vastgelegd (praktijk: lesroute, oefenplaatsen).

    Door een lesplan te maken weet een rijinstructeur onderweg wat hij gaat doen. Daarnaast kan hij met het lesplan in de hand een les later evalueren (Wat hebben we deze les bereikt? Wat ging goed en minder goed in het lesverloop?).


    Door de onderdelen van instructie in het lesplan uit te werken verloopt een les systematisch. Afhankelijk van de leerling maakt de rijinstructeur een passende keuze uit de stappen van het mentordeel.


    De leergangen theorie en praktijk spelen een ondersteunende rol bij het maken van een lesplan: welke rijtaken zijn al eerder aan de orde geweest en welke komen in deze les aan de orde?


    Begrippen: Leergang, lesplan, introductie, kern, uitleg, lesafronding, leerdoelen, doelstelling, leermiddelen, lesactiviteiten, timemanagement. leerresultaat, evalueren product, proces, handelingsanalyses.

2.1b Les/leerdoelen

  • De rijinstructeur kan uitleggen welke inhoud een les- of leerdoel bevat.

  • De rijinstructeur kan het (aan de hand van een gegeven situatie) het gevolg van een verkeerd geformuleerd les- of leerdoel verklaren.

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) het les- of leerdoel bepalen.

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) bepalen of het les- of leerdoel realistisch is.

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) bepalen of het les- of leerdoel bereikt is.


    Een lesdoel of leerdoel is sturend voor de rij-instructie. Het beschrijft tot in detail het exacte gedrag waartoe de leerling in staat moet zijn en de omstandigheden waarin een leerling het omschreven gedrag moet tonen. In elk leerdoel zit een actiewoord, zoals steekt over, voegt in, laat zien, berekent etc, en een taakomgeving (op 120 km/u-wegen, met druk verkeer).

    Een leerdoel is opgebouwd uit een gedragscomponent waarin het gewenste gedrag is beschreven, de voorwaarde onder welke omstandigheden en een norm waaraan het gewenste gedrag moet voldoen. Het onderscheid in verschillende typen leerdoelen dient ertoe om daarbij passende leeractiviteiten te plannen.

    Begrippen: Algemene, concrete, gesloten & open leerdoelen.

2.1c Toegankelijk maken leerinhoud

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) toelichten hoe leerinhoud van een les toegankelijk voor de leerling kan worden gemaakt.

    Door ingewikkelde situaties vereenvoudigd voor te stellen worden het concentratievermogen en het geheugen van de leerling niet te zwaar belast. De leerling kan zich richten op de essentie van de rijtaak. Maatregelen kunnen bijvoorbeeld zijn: het gebruik van een situatieschets (hoe rijd je over een rotonde?), het gebruik van ezelsbruggetjes, het gebruik van een analogie (verkeer is als een waterstroom, als er een auto stilstaat net als een steen in de stroom, wordt de stroom geblokkeerd), het lesgeven aan de hand van handelingsscripts en de stapjes of onderdelen hiervan.

    Begrippen: Leeractiviteiten, taakprocessen, rijtaak, mentale capaciteit, mentale overcapaciteit.

2.1d Kiezen leermiddelen

  • De rijinstructeur kan het gebruik van leermiddelen in de auto (situatieschetsen, modellen, videocamera, schematische overzichten van stappen, instructiekaart) uitleggen.

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) bepalen welk leermiddel in de gegeven verkeerssituatie het best gebruikt kan worden.


    Er bestaan verschillende leermiddelen. Een leermiddel kan het leereffect bij de leerling versterken. Bijvoorbeeld: Modellen geven in kort tijdsbestek een versimpelde weergave van een verkeerssituatie. Daardoor kan de leerling zijn aandacht richten op de essentie van de verkeerssituatie. Een stappenplan verdeelt een complexe vaardigheid in voor de leerling overzichtelijke stappen. Het leereffect van het leermiddel hangt af van de verkeerssituatie waar het wordt ingezet.


    Begrip: Leermiddelen tijdens de rijopleiding.

2.1e Instructie in stappen

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) bepalen in welke stappen de instructie gegeven wordt.


    Instructie in stappen zorgt ervoor dat de leerling eerst delen van een complexe vaardigheid leert te beheersen, alvorens hij de totale vaardigheid leert. Verloopt de instructie niet in stappen, dan bestaat het risico dat de leerling overladen wordt en niet weet waar hij moet beginnen.

    Begrippen: Instructiestrategieën, hardop-denkmethode

2.1f Vragen voorbereiden en stellen

  • De rijinstructeur kan uitleggen wat het nut is van het stellen van vragen voor het bevorderen van het leerproces van de leerling.

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) bepalen wat een geschikte vraag is om te stellen voor het bevorderen van het leerproces van de leerling.

    Met vragen kunnen alle typen leeractiviteiten worden gestimuleerd: cognitieve activiteiten (het begrijpen, toepassen, opslaan van kennis), beleving en regulatieve leeractiviteiten (o.a. zichzelf evalueren en feedback gebruiken om zichzelf te verbeteren).

    Elk vraagtype stimuleert een ander type leeractiviteit. In het algemeen stimuleren open vragen het zelfstandig denken bij leerlingen; gesloten vragen dienen om feitenkennis te inventariseren.

    Begrippen: Soorten vragen: open, gesloten, waarom-, begrips-, denk-, toepassings- of procesvragen.

2.1g Feedback geven

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) bepalen welke vorm van feedback passend is.

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) beschrijven wat een geschikt moment voor het geven van feedback is.


    Feedback draagt bij aan leeractiviteiten door de leerling. Het biedt de leerling inzicht in de mate waarin hij vordert in rijvaardigheid.

    Er zijn verschillende vormen van feedback die elk passend zijn bij verschillende situaties. Voorbeelden: Feedback dient zo snel mogelijk na de taakuitvoering te worden gegeven, wil deze leerzaam zijn. In een praktijkles moet dit binnen enkele minuten zijn. Bij opdrachten voor theorielessen kan dit uiterlijk de volgende les zijn, als het gaat om schriftelijk gemaakte opdrachten (zoals een verkeersdagboek).

    Begrippen: Coachen, ondersteuning bieden, corrigerende aanwijzingen, positieve feedback, negatieve feedback, verklarende feedback, Productfeedback, timing van feedback.

2.1h Afwisseling globale en specifieke taken

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) bepalen welk type taak (globaal of specifiek) passend is.

    Afwisseling tussen deeltaken en totale taken zorgt ervoor dat de leerling gedurende de les het autorijden als een zinvol geheel blijft zien en niet als een verzameling van losse taken. De leerling overziet het grotere geheel, blijft zichzelf persoonlijke doelen stellen, en zal geconcentreerd en gemotiveerd blijven leren, zal een positieve waardering hebben voor het rijden.

    De passendheid van instructie in stappen of integrale instructie hangt af van de opleidingsfase, het vertoonde rijgedrag en van de leerlingkenmerken.

    Een lesopbouw waarin sprake is van afwisseling tussen meer globale taken neemt per opleidingsfase verschillende gedaanten aan.

    Begrippen: Leeractiviteiten, integrale instructie, element instructie

2.1i Afwisseling in lesactiviteiten

  • De rijinstructeur kan uitleggen welke type lesactiviteiten er zijn.

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) bepalen welke mix van lesactiviteiten passend is.

    Het al dan niet verantwoord zijn van een mix van lesactiviteiten hangt af van de opleidingsfase, de te bereiken leerdoelen, het vertoonde rijgedrag en van leerlingkenmerken.

    Afwisseling in lesactiviteiten kan bereikt worden door afwisseling tussen meer instructie gerichte activiteiten en op coaching gerichte activiteiten; afwisseling in de mate van steun (mits verantwoord), afwisseling in te berijden gebieden en bijbehorende rijtaken.

    Begrippen: Lesactiviteiten, zelfstandigheid, mentorfase, hardop-denkmethode,

    Stappen 1 t/m 8: 1. huiswerk, 2. motivatie en demo, 3. doe mee met mij (DMMM), 4. doe op aanwijzing (DOA), 5. doe op minder aanwijzing (DOMA), 6. doe zonder aanwijzing (DZA), 7. gewijzigde omstandigheden, 8. wisselende situaties.

2.2 Oefensituaties voorbereiden samenvatting

  • De instructeur plant passende leersituaties voor het aanleren van een aspect van rijvaardigheid, d.w.z. onderdelen van een route of oefenplaatsen waar alle essentiële kenmerken van een rijtaak kunnen worden aangeleerd.

  • De instructeur bedenkt voldoende opdrachten om leerlingen de kans te geven een nieuw aan te leren rijtaak of onderdeel in te slijpen, te automatiseren.

  • De instructeur bedenkt voor een (onderdeel van een) rijtaak oefensituaties die van elkaar verschillen in moeilijkheidsgraad.

  • De instructeur maakt bij de voorbereiding van rijlessen een gevarieerde keuze uit beschikbare routes en oefenplaatsen.

2.2a Bij lesdoelen passende leer- & oefensituaties

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) bepalen welke oefensituatie geschikt is voor het aanleren van een rijtaak.

    De geschiktheid van oefensituaties wordt bepaald door de combinatie van de volgende factoren: Wat zijn de lesdoelen? Welke taken, deeltaken, scripts staan centraal? Wat laat een leerling in de les aan rijgedrag zien (fouten, zijn informatieverwerking), Hoever is de leerling gevorderd? In welke stadium beheerst hij de rijtaken? Wat zijn zijn/haar kenmerken (leertempo)?

    Begrippen: Leerdoelen, scripts, lesonderwerpen, controle aanvangsniveau, beheersingsniveaus, geautomatiseerd, taakprocessen, rijtaak, oefenlocatie, oefensituaties, creatieve oefening, toetsoefening, doelmiddel.

2.2b Inslijpen rijtaak

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) bepalen welke oefensituatie geschikt is voor het inslijpen van een rijtaak.

    Herhaalde oefening en terugkerende handelingen steeds op eenzelfde wijze uitvoeren, draagt bij aan automatisering van een script, deelvaardigheid. Te weinig oefening en/of te weinig/geen controle op de uniforme wijze van uitvoeren zal ertoe leiden dat de leerling nog veel moet nadenken bij wat hij moet doen.

    Begrippen: Leerdoelen, scripts, lesonderwerpen, controle aanvangsniveau, beheersingsniveaus, geautomatiseerd, taakprocessen, rijtaak, oefenlocatie, oefensituaties, creatieve oefening, toetsoefening, doelmiddel.

2.2c Variatie in moeilijkheidsgraad

  • De rijinstructeur kan op basis van een gegeven situatie met een bepaalde moeilijkheidsgraad bepalen welke oefensituatie passend is.

    Het oefenen in oplopende moeilijkheidsgraad vergroot de kans op verfijnde en automatische beheersing van de rijtaak.

    Begrippen: Leerdoelen, scripts, lesonderwerpen, controle aanvangsniveau, beheersingsniveaus, geautomatiseerd, taakprocessen, rijtaak, oefenlocatie, oefensituaties, creatieve oefening, toetsoefening, doelmiddel.

2.2d Gevarieerde routes en oefenplaatsen

  • De rijinstructeur kan uitleggen wat het belang is van gevarieerde keuze uit beschikbare routes en oefenplaatsen tijdens de rijlessen.

    Veel variatie in routes en oefenplaatsen vergroot de kans op beheersing van de rijtaak, het script, de (deel)vaardigheid in nieuwe verkeerssituaties.


    Een oefening enkele malen op dezelfde plaats herhalen is prima. Echter de oefening moet ook op andere locaties uitgevoerd worden

    Begrippen: Leerdoelen, scripts, lesonderwerpen, controle aanvangsniveau, beheersingsniveaus, geautomatiseerd, taakprocessen, rijtaak, oefenlocatie, oefensituaties, creatieve oefening, toetsoefening, doelmiddel.

2.3 Leermotivatie samenvatting

  • De instructeur besteedt aandacht aan uitdagingen voor de leerling, zoals verrassende, nieuwe verkeerssituaties.

  • De instructeur bereidt bij een lesplanning verschillende opties voor waaruit leerlingen tijdens de rijles naar behoefte een keuze kunnen maken (bijvoorbeeld een bepaalde route).

  • De instructeur houdt bij voorbereiding ruimte voor activiteiten waaraan leerlingen zelf behoefte hebben.

  • De instructeur houdt bij het plannen van een lesroute bewust rekening met afwisseling in spannende en minder spannende lesonderdelen.

  • De instructeur bereidt die vormen van steun voor waarbij leerlingen geholpen worden zonder hen het initiatief of de zelfstandigheid uit handen te nemen.

2.3a Uitdagingen

  • De rijinstructeur kan uitleggen hoe leerlingen extra uitgedaagd/gemotiveerd kunnen worden.

  • De rijinstructeur kan aan de hand van een gegeven situatie bepalen hoe een leerling extra uitgedaagd/gemotiveerd kan worden.

    Een positieve beleving van de activiteiten tijdens de rijles is een voorwaarde voor effectief aanleren van rijtaken.

    Het bieden van uitdagingen (taken die net iets boven het huidige niveau van de leerlingen liggen of vrij nieuw zijn, maar nog wel uitvoerbaar met enige steun) heeft een positieve invloed op de beleving. Omgekeerd heeft het ontbreken van uitdagingen een negatief effect op de beleving.

    Als negatieve emoties de overhand gaan nemen in een rijles, is er minder ruimte voor leren.

    Begrippen: Emotioneel welbevinden - a. positieve emoties/gevoelens, plezier, vreugde, voldoening, trots, gerustgesteld zijn, uitgedaagd voelen, betrokkenheid, b. negatieve emoties/gevoelens: boosheid, gespannenheid, frustratie, onvrede, verveling, afhaken, verdriet, irritatie, onzekerheid, onverschilligheid, gespannenheid, (faal)angst, onbegrepen voelen, leerlingkenmerken, intrinsieke motivatie, extrinsieke motivatie.

2.3b Keuzemogelijkheden & persoonlijke leerbehoeften

  • De rijinstructeur kan uitleggen waarom keuzemogelijkheden voor een leerling bijdragen aan de ontwikkeling.

    Het bieden van keuzemogelijkheden aan de leerling draagt bij aan het verwezenlijken van persoonlijke doelen door de leerling en aan een positief emotioneel welbevinden tijdens de rijlessen (zoals zich uitgedaagd voelen, plezier beleven). Leerlingen zullen beter gemotiveerd zijn, zich graag inspannen om er het beste van te maken.

    Begrippen: Emotioneel welbevinden - a. positieve emoties/gevoelens, plezier, vreugde, voldoening, trots, gerustgesteld zijn, uitgedaagd voelen, betrokkenheid, b. negatieve emoties/gevoelens: boosheid, gespannenheid, frustratie, onvrede, verveling, afhaken, verdriet, irritatie, onzekerheid, onverschilligheid, gespannenheid, (faal)angst, onbegrepen voelen, leerlingkenmerken, intrinsieke motivatie, extrinsieke motivatie.

2.3c Persoonlijke leerbehoeften

  • De rijinstructeur kan passend bij de leerlingkenmerken (op basis van een gegeven situatie) bepalen aan welke activiteiten leerlingen behoefte hebben.


    Persoonlijke leerbehoeften van leerlingen kunnen sterk afhangen van hun affectieve kenmerken.

    Begrip: Affectieve kenmerken

2.3d Stresssituaties

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) de mate van stress voor een leerling inschatten bij het plannen van een lesroute.


    Door lesroutes met milde vormen van stress te gebruiken wordt de leerling uitgedaagd het beste uit zichzelf te halen, zonder dat het welbevinden wordt bedreigd. De passende mate van stress hangt af van de opleidingsfase, het rijgedrag, de rijomstandigheden en leerlingkenmerken.

    Tijdens de rijles kunnen zich stressoren of stresssituaties voordoen die het welbevinden van de leerling aantasten en daarmee de aandacht voor verder leren bedreigen.

    Het aantal stresssituaties als gevolg van verkeersomstandigheden zal minder worden naarmate de leerling vaardiger rijdt. Vooral omdat mentale overladenheid minder vaak zal gaan optreden.

    Door leerlingen te helpen in het omgaan met stress herwinnen ze aandacht voor de rijtaak en is er ruimte voor verder leren. Dit kan bijvoorbeeld door tijdig aanpakgedrag te suggereren en helpen emoties te bedwingen.

    Begrippen: Copinggedrag, lesroutes, stressoren, leerlingkenmerken

2.3e Waarborgen zelfstandigheid

  • De rijinstructeur kan (op basis van een gegeven situatie) bepalen in welke mate een leerling zelfstandig een rijtaak kan uitvoeren.

    Naarmate een leerling een hoger leertempo heeft, een hoger rijvaardigheidsniveau heeft en/of verder gevorderd is in zijn opleiding kan de rijinstructeur een aantal leeractiviteiten meer aan de leerling zelf overlaten. De leerling bewaakt mede of hij voldoende leert, evalueert en analyseert zijn eigen rijgedrag, stelt dit zelf bij en herstelt zelf fouten, reflecteert zelfstandig op zijn rijgedrag.

    Als leerlingen tijdens rijinstructie waar mogelijk zelfstandig rijtaken uitvoeren, zonder tussenkomst van de rijinstructeur zal de leerling de les positiever beleven, meer gemotiveerd meedoen aan de les. Omgekeerd, als de leerling een les krijgt voorgeschoteld waarin weinig overgelaten wordt aan zijn zelfstandigheid (alles wordt voorgebakken, overal wordt op gewezen; geen eigen keuzes voor de leerling), zal hij eerder afhaken, minder gemotiveerd zijn, etc.

    Begrip: Leertempo

3 Organiseren


3.1 Voorbereiding leersituatie samenvatting

  • De instructeur anticipeert op mogelijk gevaar en problemen, zodat de route gereden kan worden zonder onnodige risico’s.

  • Praktijkles: De instructeur zorgt ervoor dat het lesvoertuig technisch in orde is en er verzorgd uitziet. Hij gaat na of de te gebruiken leermiddelen beschikbaar zijn en werken.

  • Theorieles: De instructeur past de indeling van een onderwijsruimte aan de activiteit aan, zodanig dat deelnemers elkaar en de instructeur goed kunnen zien en verstaan.

  • Theorieles: De instructeur zorgt ervoor dat leermiddelen (bijvoorbeeld video, beamer) beschikbaar zijn en werken.

3.1a Routevoorbereiding

  • De rijinstructeur kan uitleggen wat het belang van goed kunnen anticiperen op mogelijk gevaar en problemen is.

    Als de rijinstructeur voorafgaand aan de rijles nagaat hoe de verkeerssituatie en weersituatie is, kunnen gevaarlijke of risicovolle situaties tijden de les worden voorkomen. Idem door rekening te houden met het lestijdstip en de route (spitsuur, uitgaande scholen en bedrijven). Bovendien kan de lestijd optimaal benut worden (files, wegwerkzaamheden, spitsuur). Gedoseerd rijden in situaties met opstoppingen kan daarentegen tot het lesplan behoren.


    Begrip: Lesroutes

3.1b Inrichting en staat lesvoertuig & leermiddelen

  • De rijinstructeur kan uitleggen wat het belang is van een goede inrichting en staat van het voertuig.

    Door de rijles in een technisch adequaat lesvoertuig te verzorgen worden risico’s en tijdverlies vermeden. Hetzelfde geldt voor het functioneren van dubbele bediening en de juiste stand van de extra spiegels.

    Bij beschikbaarheid van alle benodigde leermiddelen (zoals een instructievorderingenkaart of situatieschetsen) kan de les tijdig gestart worden en kunnen de lesactiviteiten doelgericht en op maat van de leerling verlopen.


    Begrippen: Instructievorderingenkaart, situatietekeningen, leermiddelen

3.1c Theorie: inrichting & voorbereiding onderwijsruimte

  • De rijinstructeur kan aan de hand van een gegeven situatie bepalen welke didactische werkvorm het meest passend is.

  • De rijinstructeur kan de voor- en nadelen benoemen van verschillende didactische werkvormen.

    De functionaliteit van een groepsopstelling hangt af van het doel en de geplande activiteiten. Doceren: rijen of u-vorm, zodat iedereen de docent en zijn leermiddelen goed kan zien. Discussie in subgroepen, uitvoering van opdrachten: groepen (maximaal 4 cursisten). Leergesprek en plenaire discussie: u-vorm; carré-vorm, cirkel, halve cirkel, zodat cursisten elkaar zien en verstaan.

    Begrippen: Groepsopstellingen: rijen, groepen u-vorm; carré-vorm, cirkel, halve cirkel

    3.1d Beschikbaarheid leermiddelen

  • De rijinstructeur kan uitleggen wat het belang is van het correct beschikbaar hebben van benodigde leermiddelen.

    De correcte beschikbaarheid van leermiddelen waarborgt een doelmatig verloop van lesactiviteiten, en voorkomt verlies van les- en leertijd.


    Begrip: Leermiddelen

3.2 Les- & leertijd

3.2 Les- & leertijd samenvatting

  • De instructeur heeft activiteiten zodanig voorbereid dat er weinig effectieve tijd verloren gaat, bijvoorbeeld met het organiseren van leermiddelen.

  • De instructeur vangt onderbrekingen van de rijles zo op, dat deze zo min mogelijk tijdverlies voor de leerling opleveren.

  • De instructeur besteedt het grootste deel van de rijles aan het oefenen van geplande rijtaken en vermijdt tijdbesteding aan eigen werkzaamheden (tijdens de les).

  • De instructeur maakt een zodanige planning van de werkdag dat er ruimte is om problemen op te vangen.

  • De instructeur zorgt er bij afwijken van de planning voor dat de overlast voor de leerling wordt vermeden.

3.2a Effectieve voorbereiding

  • De rijinstructeur kan uitleggen uit welke handelingen een goede lesvoorbereiding bestaat.

  • De rijinstructeur kan aan de hand van een gegeven situatie bepalen welke lesvoorbereiding hij moet treffen.

    Als de rijinstructeur onderweg nog moet bedenken wat hij tijdens de les met de leerling wil gaan doen gaat dit ten koste van de effectieve leertijd. Ook zullen de lesactiviteiten minder op maat zijn.

    Begrip: Timemanagement

3.2b Opvangen onderbrekingen

  • De rijinstructeur kan uitleggen wat het belang is van het voorkomen van onderbrekingen van de rijles.

    Onderbrekingen van de les zijn een bron van verlies van leertijd, waardoor de leerling minder gelegenheid krijgt om te leren. Door tijdige opvang van lesonderbrekingen wordt het verlies tot een minimum beperkt.

    Begrip: Timemanagement

3.2c Eigen werkzaamheden

  • De rijinstructeur kan uitleggen hoe verlies aan beschikbare leertijd voorkomen kan worden.

    Het verrichten van eigen werkzaamheden (op orde brengen van de eigen administratie, instructievorderingenkaarten, tanken, toiletbezoek, mobiele telefoontjes met de rijschool of met anderen) tijdens de rijles gaat ten koste van de beschikbare leertijd voor de leerling. Deze dingen worden idealiter buiten de lestijd gedaan.

    Begrip: Timemanagement

3.2d Indeling van de werkdag

  • De rijinstructeur kan uitleggen wat het belang is van planning van de werkdag.

    Een planning van de werkdag voorkomt problemen tijdens de uitvoeringsfase van lessen. Beschikbaarheid van alternatieven voorkomt stress in geval van veranderingen en waarborgt dat leerlingen hun normale lessen krijgen aangeboden.


    Buffertijd tussen de verschillende lessen voorkomt misverstanden en teleurstellingen bij leerlingen en draagt zorg voor opvang van kleine vertragingen.

    Begrip: Timemanagement

3.2e Afwijken van de planning

  • De rijinstructeur kan uitleggen hoe afwijkingen in de planning het best opgelost kunnen worden.

  • De rijinstructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) bepalen hoe te handelen bij onvoorziene omstandigheden.

    Als de rijinstructeur, door welke omstandigheden dan ook, zijn lesdag anders moet indelen en hij laat dit niet tijdig weten aan de leerling, dan kan dit ten koste gaan van de leertijd van de leerling en op termijn ook van de relatie tussen rijinstructeur en leerling. Maak afspraken over het compenseren van verloren leertijd.

    Begrip: Timemanagement

3.3 Regels & afspraken

3.3 Regels & afspraken samenvatting

  • De instructeur maakt na afloop van een les zodanige vervolgafspraken met de leerling ten aanzien van begintijd, het nieuwe lesonderwerp, voor te bereiden activiteiten dat zij voor de leerling helder zijn.

  • De instructeur maakt concrete en functionele afspraken met de leerling over de uitvoering van lessen, nakomen van afspraken, procedure rond afzeggen, betalingen, afwijkingen van de leergang.

  • Praktijkles: De instructeur hanteert op een (consequente) manier regels. Bij ongewenst en storend gedrag spreekt de instructeur de betreffende leerling consequent direct aan op dit gedrag.

  • Theorieles: De instructeur maakt concrete en functionele afspraken met de cursisten over het inleveren van opdrachten en hun deelname aan activiteiten.

3.3a Afspraken

  • De rij-instructeur kan uitleggen aan welke kenmerken een goede afspraak voldoet.

    Het beschikbaar zijn van door ieder gedeelde afspraken voorkomt misverstanden in de communicatie, teleurstellingen, irritatie en ergernis. Bovendien wordt de vertrouwensrelatie tussen rij-instructeur en leerling erdoor versterkt.

    Begrip: Lesafspraken

3.3b Regels handhaven

  • De rij-instructeur kan uitleggen wat het belang is van het maken en handhaven van afspraken.

  • De rij-instructeur kan (aan de hand van een gegeven situatie) uitleggen hoe afspraken met leerlingen gemakt worden.

    Regels in de omgang met elkaar in de auto en met anderen in het verkeer hebben tot doel een positieve en vruchtbare leersituatie te scheppen, waarbinnen duidelijk is welke gedrag wel en niet acceptabel is.

    Consequent en direct aanspreken op ongewenst of storend gedrag voorkomt dat dit permanent wordt en verstorend voor leerklimaat/leersituatie.

    Regels over het inleveren van opdrachten en de deelname aan lesactiviteiten voorkomen wederzijdse frustratie, misverstanden en ergernis tijdens lessen.

    Begrip: Leerklimaat


Toetsmatrijs: WRM categorie B - theorie-examen 2a: lesvoorbereiding

Eindtermen/leerdoelenAantal vragen

2.1: Lesprogramma op maat maken

23 in totaal

1 Lesprogramma ontwerpen

10

2 Aanpassen aan leerlingkenmerken

13

2.2: Uitwerking rijvaardigheidsdidactiek

29 in totaal

3 Instructie voorbereiden

15

4 Opdrachten en oefensituaties voorbereiden

8

5 Leermotivatie

6

2.3 Organiseren

8 in totaal

6 Voorbereiding leeromgeving

3

7 Les- & leertijd

3

8 Regels & afspraken

2

Totaal:

60

Kijk voor meer info over het examen zelf op de examendetailpagina van categorie B.